Wednesday, July 29, 2009

KATCHEN VON HEILBRONN ALS SOMNAMBULE
Willem Bilderdijk voorzag al problemen op zedelijk gebied door gebruik van het dierlijk magnetisme. Vooral het somnambulisme was volgens hem een toestand van willoosheid en leidde tot ongewenste toestanden. Een tijdgenoot met een romantischer inslag was de Duitser Heinrich von Kleist.(1765-1815).Kleist schreef in 1810 een toneelstuk waarin zonder dat het bij naam genoemd wordt een somnambule meespeelt. Het is Katchen von Heilbronn.

Voor een beschrijving van de relevante kenmerken die aanleiding geven tot de constatering dat Kleist inderdaad op de en of andere wijze geïnspireerd moet zijn door het fenomeen somnambulisme kunnen we gebruik maken van een beschouwing van de Dr.Karl Du Prel opgenomen in zijn 'Studiën uit het gebied der geheime wetenschappen.(1909): Voor een van de eerste uitgaven van de Wereldbibliotheek vertaalde Nico van Suchtelen de uitgave van Ludwig Tieck. Het ridderspel, eigenlijk meer een uiterst romantisch toneel werd in ons land opgevoerd door het Meininger Hoftheater rond 1900. In ieder geval weten we van van Eeden dat het in 1905 opgevoerd werd in Berlijn. Tijdens zijn verblijf daar noteerde hij in zijn dagboek op 20 december van jaar :"....Dinsdag at ik bij het hartelijke gezin Mirauer, zag het weelderige huis van Frenkel, en sprak af om naar Dresden te gaan. 'avonds bij ,, Katchen von Heilbron".,, Nein! mein hoher Herr!" Ik zag het graag..."

“Wij hebben de smaak voor historische ridderdrama’s verloren. Wanneer in weerwil daarvan Heinrich von Kleist' ,,Katchen von Heilbronn" zich niet alleen handhaaft op het Duitse toneel, doch zelfs een onweerstaanbare bekoring blijft uitoefenen, dan kan dit alleen maar worden toegeschreven aan het poëtische waas, waarin de schrijver de heldin van het stuk hult. Hij heeft dat meisje om zo te zeggen van haar eeuw losgemaakt en haar de eeuwige jeugd verleend."
.
.
.
.
"Rationalistisch oordelend zou men kunnen zeggen dat er in Kleist' Katchen iets tegenstrijdigs is. Van de ene kant bezit zij al die eigenschappen waarmede van oudsher de poëzie het Duitse meisjeskarakter beschonken heeft en de naïeve onschuld van het meisje wint de harten van alle toeschouwers voor haar. Doch van de andere kan vertoond Katchen reeds bij de eerste ontmoeting met de graaf en dan door het gehele verdere verloop heen een karakterzijde, die helemaal niet past in het ideaal van een Duits meisje, zoals ons dat, dank der Duitse poëzie voor ogen staat.
Horen wij hoe Katchens vader de wapensmid Theobald Friedeborn, de eerste ontmoeting tussen haar en de graaf beschrijft: Voor Katchens huis stijgt de graaf van zijn paard en treed geharnast de werkplaats van de vader binnen om een tussen borst en schouder losgegane gesp, weer te laten vastmaken. De vader roept in huis om wijn en verversingen en weldra komt Katchen met het verlangde binnen; bij het zien van de graaf echter laat zij alles op de grond vallen en valt ,, doodsbleek, de handen als in aanbidding gevouwen," voor hem neer Men tracht haar tot gebaren te brengen, de wapensmid verricht snel zijn werk, de graaf stijgt weer te paard en rijdt weg. Daar opeens echter springt Katchen, van haar zinnen berooft, uit het venster op straat, en zes weken lang zweeft zij in ijlende koortsen, tussen leven en dood. Zij laat zich echter het geheim, dat in haar binnenste huist, niet ontlokken; maar nauwelijks is zij hersteld, of zij verlaat het huis haars vaders en van dan af volgt zij de graaf op zijn reizen van plaats tot plaats ,, als een hond, die van zijns meesters zweet geproefd heeft." De nachten brengt zij in de stal door bij de paarden, overdag maakt zij zich nuttig als dienstbode. Hij gedraagt zich tegenover haar niet als een minnaar, toont haar veeleer zijn verachting; zij verdraagt alles, maar volgt hem. ,,Als ik omzie"-zegt de graaf- ,, zie ik twee dingen: mijn schaduw en haar."Katchens vader heeft, naar de trant van die dagen, al snel de oplossing van het raadsel gevonden. Hij klaagt de graaf aan voor het veemgericht, beschuldigt hem, met satans hulp zijn kind betoverd te hebben. Maar wat moeten we doen? Spreken we de graaf vrij, dan is Katchen alleen verantwoordelijk voor haar gedrag; dan beantwoord zij echter ook niet meer aan het Duitse meisjesideaal, waarmee zij overigens alles gemeen heeft. Hebben wij hier niet te doen met een psychologische tegenstrijdigheid?
Kunnen wij het de een of andere strenge tante in het parterre, die misschien zelf een, aan haar hoede toevertrouwd, Katchen naast zich heeft zitten, euvel duiden, wanneer zij meent dat een Duits meisje haar aanvankelijk zelfs ook nog afgewezen liefde in haar borst had moeten besluiten, inplaats van zich aan een graaf te verslingeren en hem ,,in blinde overgave van plaats tot plaats te volgen gelijk een lichtekooi?"
En toch is deze tegenstrijdigheid in Katchens karakter slechts een schijnbare, die wordt opgelost wannneer we het meisje beschouwen als een somnambule. Weliswaar spreekt Kleist zelfs dit woord niet uit, maar de hele rol van Katchen bewijst, dat hij ze zo bedoelt heeft.
Aanvankelijk kan graaf Wetter von Strahl er geen hoogte van krijgen, hoe het eigelijk met Katchen gesteld is en hij bejegent haar als een meisje, dat hem naloopt, bars; hij wil niets van haar weten. Maar ook Katchen zelf begrijpt niet wat haar bezielt; zij schaamt zich over haar eigen gedrag. Zij voelt dat zij onder een soort betovering staat; zij weet niets te verantwoorden, wanneer hij haar vraagt, waarom zij hem volgt. Voor het veemgericht stelt hij haar de vraag:"Wat boeit u aan mijn schreden?" en zij antwoord heel trouwhartig en naar waarheid:
"Mijn hooge Heer, nu vraagt ge mij te veel.
En lag ik, voor het eigene bewustzijn
Teneer gelijk ik thans neer lig voor u,
En troonde 't op een gouden rechterstoel,
En stonden alle gruwlen des gewetens
In vlammenpantsers aan zijn zijde; nog
Zou iedere gedachte op wat ge vraagt
Ten antwoord geven: Heer, ik weet het niet."

De graaf eist van haar, dat zij hem niet verder zal lastigvallen en met haar vader naar huis terug zal gaan. Zij belooft dat te zullen doen, doch valt daarbij in zwijm. Naarmate de graaf begint te zien, dat er met Katchen iets bijzonders aan de hand moet zijn, verandert zijn onverschilligheid in medelijden en liefde. Hij wordt getroffen door haar onverzettelijke aanhankelijkheid en wil nu het geheim in haar boezem, dat hij, als zij in wakende toestand is,niet uit haar kan krijgen, in haar slaap van haar te weten komen. Van Gottschalk, zijn schildknaap, die voor het meisje zorgt, heeft hij nl. gehoord ,, dat zij slaapt als een mormeldier, dat zij onophoudelijk droomt gelijk een jachthond en dat zij in haar slaap spreekt.” Hierop wil hij zijn proefneming baseren Hij treft haar sbuiten de burcht ergens slapend onder een vlierstruik aan. Maar op zijn vraag;"Katchen, slaapt ge?" geeft zij toch een ontkenend antwoord, juist zoals een somnabule doet, bij wie eveneens het gebonden zij der zinnen gepaard gaat met een innerlijk waken. Zij gaat dan ook niet in op zijn wederantwoord dat haar ogen toch vastbesloten zijn. Op zijn vraag of zij va hem houdt, antwoord zij onmiddellijk bevestigend en dit kan zij gerust doen, omdat ze immers in deze toestand en in tegenstelling tot haar waken ook zijn innerlijk wezen doorziet. Wat zij in wanende toestand niet weet, weet zij nu:,,Verliefd als een kever ben je op me". Ook dit ,,je", in tegenstelling met haar gewone manier om hem aan te spreken: ,, Mijn hooge heer!" klopt met de bij somnambulen opgedane ervaringen. Tenslotte voorspelt met volle overtuiging: met Paschen over een jaar zal hij met haar trouwen. Nu wil hij weten, hoe zij aan die zekerheid komt en wat hij, als zij wakker is, nooit van haar te kon komen, dat verneemt hij nu. Zij vertelt dat in den Sylvesternacht haar meid Marianna, gesmolten lood voor haar op 't water heeft gegoten en daaruit heeft voorspeld dat zij met een schone ridder zij trouwen Toen zij daarop naar bed was gegaan, had zij God gebeden, haar die ridder in de droom te laten verschijnen, en daarop was graaf Wetter haar verschenen, in levende lijve, zoals hij nu voor haar stond. Hij wil har dit geloof, dat hij in eigen persoon bij haar geweest zou zijn, uit het hoofd praten en hij beroept zich daartoe op het feit dat hij die nacht in heftige koorts doodziek op bed lag. Zij laat zich echter niet op een dwaalspoor leiden: hij was aan de hand van een engel voor haar bed getreden om haar als zijn bruid te begroeten. Bij deze woorden gaat de graaf een licht op. Hij herinnerd zich in die nacht dezelfde droom te hebben gehad,waarbij slechts een omstandigheid voor hem verborgen is gebleven: dat het nl. Katchen was, voor wier bed hij stond. In hun gesprek vullen ze nu wederkerig dat droombeeld verder aan en de omstandigheden, die zij elkaar in herinnering brengen, komen precies met elkaar overeen. Zij lag te bed, met een rode deken toegedekt; met grote ogen keek zij hem aan, rees roen sidderend uit haar bed op en zonk aan zijn voeten neer De engel, zo voegt Katchen er aan toe, en de graaf hoort het aan met klimmende verbazing, toonde hem een moedervlek van het meisje, en als de graaf haar op deze woorden een doek afdoet, ziet hij inderdaad dat merkteken juist zoals toen in die droom. Maar toen werd het visioen opeens verstoord, want Katchen was ervan geschrokken en had om Marianne geroepen die daarop met licht binnengekomen was, juist op het ogenblik dat de graaf de kin van het voor hem liggende meisje ophief om het in het gelaat te zien. Wat hij toen niet te weten kwam, verraadt hem nu de tot in bijzonderheden toegaande overeenstemming van dien dubbeldroom: het meisje, dat hij clair-voyant gezien had, waarbij de dramatiserende fantasie hem een engel tot geleider gaf, is Katchen, de door het lot voor hem bestemde bruid. Maar, evenals Katchen zelf, is nu ook de graaf geneigd het visioen voor de werkelijkheid te houden, en hij kan het eigenlijk niet anders verklaren dan door de dubbelgang van zijn eigen ik:
KATE:
Ja, toen kwam die onzalige Marianne
Met licht.... en alles was voorbij;
Ik lag daar in mijn hemdje op den grond
En Marianne lachtte mij braaf uit.

GRAAF VOM STRAHL:
Sta mij nu bij, o goden, ik ben dubbel!
Ik ben een geest en spook rond in den nacht!
(Hij laat haar los en springt op)

KATE (ontwaakt):
Mijn God! Heer van mijn leven! wat gebeurt er?
(Zij staat op en ziet rond)

GRAAF VOM STRAHL:
Wat mij een droom scheen is de naakte waarheid:

In 't slot te Strahl, doodziek in zenuwkoorts,
Lag ik ter neer en tegelijkertijd,
Geleid door Cherubijnehand, bezocht
Mijn geest haar in haar kamertje te Heilbronn!

Zo wordt dan eerst in deze scène onder de vlierstruiken Katchens geheim opgehelderd, zowel voor de helden zelf als voor de toeschouwers. Katchen ontwaakt uit deze slaap, die haat dat visioen weer voor de geest heeft gehaald, doch Kleist laat haar - en dat is psychologisch volkomen juist- zonder herinnering ontwaken. Zij weet niets meer van wat zij zojuist verteld heeft en is zich nu allen nog maar bewust dat zij, tegen zijn verbod in, weer in zijn
nabijheid gekomen is. Zij smeekt hem om vergiffenis en is bereid weg te gaan. Maar de graaf beveelt zij schildknaap haar naar zijn slot te geleiden, naar zijn moeder. De liefde zegeviert over het standvooroordeel.
Daarin ligt nu echter ook de verklaring van Katchens zonderling gedrag in de werkplaats van haar vader, waar zij voor de eerste maar graaf von Strahl ziet. Dit gedrag wordt verklaard uit het voorafgegane visioen, waarin zij als clairvoyante haar toekomstige echtgenoot gezien heeft en welke droom zij in bewuste ver-werking op de graaf overgebracht heeft. Katchen is op de, zowel voor somnambule activiteit als passiviteit, meest gunstige leeftijd: de puberteitsperiode. In wakende toestand heeft zij haar visioen vergeten, want voor het wakende bewustzijn is het somnambule bewustzijn latent. Als zij echter in de smederij van haar vader de graaf ziet, wordt de somnambule herinnering in haar opgewekt; en ziet aanstonds de identiciteit van de graaf met de door de engel voor haar bed geleide ridder en laat haar in verwarring het blad de grond vallen, waarop ze de verversingen binnengebracht heeft. Maar verder gaat de wederopleving van haar geheugen niet. Hoe vaak de graaf haar ook later gevraagd heeft waarom zij toe zo geschrokken was. Altijd heeft zij ,,hem verstrooid aangezien en dan geantwoord: Ei, gestrenge heer! dat weet u immers wel?" Zij moest dit wel veronderstellen, omdat ze immers geloofde de graaf in levende lijve aan de hand van de engel gezien te hebben. Waarom zij echter gedwongen wordt om de graaf, van de eerste ontmoeting
af, zo voortdurend te volgen,dat weet zij in haar wakende toestand niet. Het visioen heeft bij haar een suggestie achtergelaten, waarvan haar de bron onbewust geworden is, maar waarnaar zij zich toch moet regelen, zoals bij een posthypnotisch bevel het geval is.
Zij weet niet dat bij haar eerste ontmoeting met de ridder -voor haar een weerzien- het magnetische rapport zich tussen hen beiden onmiddellijk weer heeft doen gelden, en dat de onweerstaanbaarheid daarvan zelfs fysieke aantrekkingskracht meebrengt, zodat zij het raam uitspringt, als de ridder wegrijdt.
Het gaat niet aan, dit uit het raam springen te verklaren, uit het psychologische feit van het verliefd zijn; de fysieke aantrekking echter bij magnetische verhoudingen is zelfs een der redenen waarom het verschijnsel dierlijk magnetisch genoemd wordt.
.
Ik zelf herinner me een knaap gezien te hebben, die, in de voorkamer van een magnetiseur zittend, insliep, van zijn stoel afgleed, tegen de deur aankroop, die hem van de magnetiseur scheidde, en zich zo daar dicht mogelijk tegenaan drukte.
Ziedaar, dus de betovering, waar Katchen onder staat, waar aan zij zich niet kan onttrekken en die zij zelfs niet begrijpt omdat het somnambule bewustzijn in wakende toestand latent wordt. Zijnerzijds echter sluit het somnambule bewustzijn ook de kleinere kring van het dagelijkse bewustzijn in en zodoende is Katchen in staat om onder de vlierstruiken ales op te helderen.
Al de opgesomde kenmerken zijn zeer karakteristiek voor een somnambule toestand en zij verklaren het dualisme in Katchens karakter. Zouden ze dat echter willen verklaren uit de normale psychologie der liefde, dan zou Kleist het verwijt niet zijn ontgaan het karakter van zijn heldin niet als een eenheid te hebben gegeven, en daarenboven zou er dan of heel wat onverklaarbaars overblijven, bijv. de sprong uit het venster, het dubbele afwisselende bewustzijn, het ontwaken zonder herinnering ,enz.
Het zou nu een uiterst merkwaardig toeval zijn indien Kleist zonder het magnetisme gekend te hebben, toch al de kenmerken ervan zo nauwkeurig beschreven te hebben. Ik neem liever aan dat hij het wel gekend heeft en dat hij Katchen gedacht heeft als een somnambule. Wellicht bestond de fout waarover hij klaagt in zijn zelfbeschuldiging ( z i e i n l e i d i n g d u p r el ), juist hierin dat hij het rationalistische schouwburgpubliek te grote concessies heeft gemaakt, d.w.z. het somnambule karakter van Katchen niet scherp genoeg heeft doen uitkomen en haar heeft doen naderen tot het Duitse normale meisjestype, waardoor hij dan juist die tegenstrijdigheid in haar ziel heeft gelegd.
Daarenboven zijn er in het werk zelf nog dingen genoeg, om mij te vrijwaren voor het verwijt moeizaam een hypothese opgebouwd te hebben, waarvoor trouwens ook nog omstandigheden buiten het werk spreken: ,,Katchen von Heilbronn" verscheen n.l. in boekvorm in 1810, dus in een tijd, toen het door Mesmer opnieuw ontdekte somnambulisme al lang, en zelfs in Duitsland, was erkend. Onder de geleerden, welke het verdedigden, moet Ebenhard Gmelin genoemd
worden; hij schreef ,, Ueber tierischen Magnetismus" (Tubingen, Heerbrandt 1787) en ,, Fortgesetzte Untersuchungen ueber den tierischen Magnetismus" (Tubbingen, Cotta 1789). Gmelin nu was geneesheer - te Heilbronn.
Zou Kleist soms op zijn Zwitserse reis in 1802 met hem hebben kennisgemaakt of zelfs misschien bij hem somnambulen hebben gezien? Ik weet het niet. Gesteld echter dat Kleist helemaal niet in Heilbronn is geweest en ook de geschriften van Gmelin niet gelezen heeft, hij werd toch in Zwitserland behalve met Wieland ook bevriend met Zschokke, die een grondige kenner van het somnambulisme was en die zelfs reeds het posthypnotische bevel, waarop de moderne geneeskunde aanspraak maakt als op een ontdekking van haar, novellistisch verwerkt heeft in de ,,Verklarungen"
Zschokke had zelf ook een heel merkwaardige somnambulistische aanleg - cf. ,,Eine Selbstschau", Aurau 1859. I 311-314, en daar het somnambulisme in een groot gedeelte van zijn novellen een rol speelt, mag men wel aannemen dat hij ook in literaire gesprekken bij voorkeur dergelijke onderwerpen behandelde en dat Kleist, zelfs al ontbrak hem ten enenmale eigen ervaring in deze materie, toch wellicht in zulke gesprekken de eerste aanleiding heeft gevonden om ''Katchen von Heilbronn te schrijven.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home